Man in Taiwan
‘We gaan je helpen’. Met die woorden werd tijdens mijn eerste bevalling vier jaar geleden een einde gemaakt aan de marteling van handen in mij die mijn baby in nood aan zijn beentjes uit mij probeerden te trekken – zonder succes – waarna mijn ziekenhuisbed met een rotgang naar de OK werd gerend omdat iedere seconde telde in het redden van ons kind. De overtuiging dat ik hulp nodig had, dat ik het niet alleen kon, op eigen kracht, achtervolgt me sindsdien als een schaduw, het is er altijd.
Met één kind was het nog te overzien, maar de scheurtjes werden pas echt grote barsten toen zoon twee geboren werd. Met wederom veel fysieke schade voor mij, was mijn overtuiging opnieuw bevestigt. Ik kon het niet alleen. Onbewust begonnen mijn man en ik om mijn angst heen te dansen. Ik was bijna nooit alleen met de jongens en de tijd die ik alleen was, beperkten we tot het minimale. Zo vloog mijn lief zelfs eerder terug van wintersport toen twee zieke jongens en de maandenlange slapeloze nachten me dusdanig opbraken dat ik daadwerkelijk niet meer kon.
En toen zaten mijn lief en ik twee maanden geleden samen buiten in de tuin in een zeldzame cyclus van drie dagen waarin het met de jongste rustig en voorspelbaar was en vroeg ik achteloos, alsof ik het voorvoelde, of ie eigenlijk nog een keer weg moest voor zijn werk. ‘Toevallig’, zei hij voorzichtig, ‘is er een handelsmissie in september. Het hoeft niet perse, maar het lijkt me wel gaaf’.
In plaats van meteen ‘nee’ te roepen en ‘wat denk je wel niet en ik dan’ en ‘hoe dan’ en ‘hoezo wil je weg’ en alles wat ik de jaren ervoor geroepen had als ik verdronk in mijn eigen angst kon ik nu (na heel wat innerlijk geploeter van ademen, aankijken en bewegen) rustig voelen bij mezelf wat er in mij gebeurde. ‘Oké’, zei ik bedachtzaam. ‘Dat vind ik spannend. En ik wil het je graag gunnen. Ja. Laten we ervoor gaan.’
En dus gingen we ervoor. Mijn lief vertrok zondagochtend om vijf uur richting Schiphol en ik bleef thuis met de jongens, een hond met een bijna geen open wond meer, een aftelkalender en een plotse hittegolf.
En terwijl mijn lief in Taiwan de vochtige hitte trotseerde, begon ik ineens te kauwen op die paar allesbepalende woorden. ‘We gaan je helpen’. Pas als ik het taalkundig ontleed snap ik beter wat er gebeurde. In één zin werd ik als het onderwerp van een zin, degene die iets dóet, namelijk bevallen, verschoven naar een andere plek; die van lijdend voorwerp.
Ik werd een lijf, een volle huls waar iets zo snel mogelijk uit gered moest worden, waarbij het, zo zou een gynaecoloog me later vertellen ‘het belangrijkste was om mij zo snel mogelijk weg te krijgen’ waarmee ze de volledige narcose bedoelde die nodig was om kostbare tijd te winnen om schade bij ons zoontje te voorkomen. En don’t get me wrong, toen de gynaecoloog die woorden uitsprak, heb ik ze helemaal niet als moeilijk of bepalend ervaren. Het klonk logisch. Ik moest weg, onder narcose, om plaats te maken voor degene die mijn kind uit mijn buik gingen redden. Maar de kracht van woorden, van taal, het effect ervan, de nawerking, het nadreunen, die onderschatten we vaak.
Ik moest geholpen worden.
Zou ik mede daarom zo vaak zo geworsteld hebben met me krachtig voelen afgelopen jaren? Voelen dat ik genoeg doe als moeder. Dat ik genoeg ben. Met alles wat ik in me heb.
Mijn man vertrok en tot mijn eigen stomme verbazing ging het. Het lukte. (En soms ook niet). Ik snauwde meer tegen de jongens, maar bouwde ook de woonkamer om tot bioscoopkamer (dikke hit) en ineens voelde ik in iedere vezel: ik kan dit. Mijn lijf sputterde, maar veel minder dan het de afgelopen zestien maanden had gedaan nadat ik een brok geluk van bijna vijf kilo bleek te dragen. Mijn gemoed wankelde regelmatig, maar ik durfde mijn tranen gewoon te laten gaan waar de oudste bij was. Ik deed het gewoon. Ik stond er. ‘Het is oké’, prevelde ik op dag drie met een driftige oudste in mijn armen. ‘Ik ben hier’.
Toen mijn wangen nat werden, besefte ik pas dat ik vooral tegen mezelf sprak.
Einde bericht.
Denk je ‘dit was mooi, ik wil méér blogs lezen’… klik dan hier.
Jezus.
“kon ik nu (na heel wat innerlijk geploeter van ademen, aankijken en bewegen) rustig voelen bij mezelf wat er in mij gebeurde”
En dan die laatste alinea. Godverdegodver FUCKING YES, you!!!!!
Mede mogelijk gemaakt door JOU! 🙂
Deze BLOG van jou SAS -over tamelijk (on)alledaagse dingen- de eerste die mij onder ogen komt, is een klein GROOTS pareltje van kwetsbaarheid en kracht. Chapeau, voor jouw schrijven en leven!!!
Wat een fantastisch FIJNE reactie lieve Astrid!