Kleine stukjes
Het is de eerste grijze ochtend na een zomer overgoten met zon als ik versmarkt Bij Liek binnenstap. Terwijl ik voorbij de biologische pastinaak, aardpeer en gele courgette in blauw gestapelde kratten loop, hoor ik ergens boven mijn hoofd muziek achtergrondzacht spelen: ‘but I would walk 500 miles, and I would walk 500 more’. Mijn hart is vaak sneller dan m’n hoofd. Hoewel ik maar half registreer welk nummer opstaat, blijkt het staccato ritme genoeg om het luikje in mijn hoofd te openen. Ze staat plots tegenover me.
Ik kijk haar aan, maar het beeld is onscherp. Zoals meer met de tijd vager is geworden. We staan op een dansvloer, maar waar? In een tent? Ik begin te twijfelen. Was het wel met haar? Of plak ik haar gezicht net zo gemakkelijk op het lijf van iemand anders om iets te hebben om aan terug te denken? Ik heb de neiging mijn ogen te sluiten om beter te kunnen zien. Nee ze is het echt. En ze beweegt haar armen en benen kordaat om en om op het ritme van de muziek alsof ze een stevig doorstappende wandelaar is. Haar grijns is zelfs nu nog aanstekelijk.
Nu de dagen weer korter worden en de nachten kouder, kom ik haar het meeste tegen. Alsof ze ervoor wil zorgen als de natuur gaat loslaten, ik haar vast blijf houden. Past bij haar, ze hield van controle. Totdat de cellen in haar lijf die afpakte.
Julian Barnes stelt helder vast in zijn boek Hoogteverschillen: ’het feit dat iemand dood is, mag dan betekenen dat hij of zij niet meer leeft, maar het betekent niet dat hij of zij niet meer bestaat’. En dat is zo waar gebleken.
Ik hoor haar nog steeds in het typisch licht Limburge accent van een vriendin. Ik ruik haar in een passant met hetzelfde parfum. Ik herken haar in de volle lippen van de vrouw waar mijn lief en ik gaan praten. Ik zie haar in de helderblauwe ogen van mijn jongste zoon.
Waar het volledige beeld is verdwenen, is ze er in kleine stukjes. Ik moet het met die doorkijkjes naar hoe ze was, wie ze was, doen. Als een eekhoorn die zijn wangen volpropt om zijn wintervoorraad aan te leggen, sprokkel ik die momenten van herkenning. Hoe klein ook, ik slurp ze gulzig op en begraaf ze één voor één zorgvuldig in mijn hoofd. Met het beeld van haar als stevige doorstapper als verrassend nieuw stukje. Zelfs na al die jaren nog.
‘Rouwen is niet leren loslaten’, zegt psychiater Manu Keirse prachtig, ‘maar anders leren vasthouden’. Ik hou haar vast in stukjes. En ieder jaar in september, als je in de ochtend al zo duidelijk kan voelen hoe de koelte de warmte heeft verdreven, verbaas ik me over hoeveel stukjes er nog zijn.
Einde bericht.
Denk je ‘dit was mooi, ik wil méér blogs lezen’… klik dan hier.