Dit is tien maanden moederschap: ruzie, ruzie en nog eens ruzie
‘Wat wil jij dan?’ Mijn stem slaat over.
‘Niet zoveel ruzie meer.’ Zijn ogen zoeken voorzichtig de mijne. ‘En jij?’
‘Me meer verbonden voelen met jou.’ Mijn tranen trekken voor de zoveelste keer natte sporen over mijn wangen.
‘Dan willen we dus eigenlijk hetzelfde’.
Scherpe conclusies trekken is ie goed in, de man van mijn leven.
Er is één ding waarover ik weinig geschreven heb afgelopen maanden. Simpelweg omdat het te groot, te veel, te eng was. Maar het was er zoveel, dat ik er niet langer omheen kan. Dit is tien maanden moederschap: ruzie, ruzie en nog eens ruzie met de man van mijn leven.
Als ik dit schrijf (half december; zowel schrijven als publiceren doe ik beiden vaak met enige vertraging) (dit is niet echt boeiend, waarom wil ik altijd zo volledig zijn??) hebben de man van mijn leven en ik inmiddels zeven nachten doorgeslapen en maar liefst zes-zeven-acht en één keer zelfs negen uur (NEGEN UUR!) aaneengesloten (AANEENGESLOTEN) slaap gepakt. Waardoor het voelt alsof ik wakker ben geschrokken en terugkijk op een raar soort droom die tweeduizendnegentien heet. Het resultaat: ik huil me al een paar dagen suf. Omdat weer meer lijkt in te dalen wat er allemaal is gebeurd en hoe heftig en veel het was. De bevalling. De zorgen om Abel. Mijn herstel. Het slaapgebrek.
En de ruzies.
Want die cocktail van uitputtende elementen bleek voor mij de basis van een maandenlange strijd tegen mijn man. Ik had nog maar één stand en dat was snauwen. Om alles wat hij zei of juist niet zei, om alles wat hij deed of juist niet deed, om iedere minuscule reden ontvlamde ik. In mijn kolkende zee van zorgen, pijn en zware vermoeidheid was ik vooral heel druk met niet kopje ondergaan en bleek ik nul ruimte te hebben voor mijn wederhelft. De consequentie; ik koos continu de aanval en de keren dat het me lukte níet van nul naar honderd te gaan in een halve seconde, verhulde ik mezelf in een passief-agressief stilzwijgen. Heel constructief ja, I know.
Als manlief ’s ochtends klaagde dat ie slecht geslapen had, ontvlamde ik. ‘Ik heb je de viereneenhalf uur dat aappie aan mijn tiet lurkte *#^%&# horen snurken!’. Als manlief ’s avonds de keuken opruimde, zwéég ik, vechtend tegen het gevoel niks toe te voegen omdat ik alleen maar kon neerstorten op de bank. Als manlief laat thuis kwam (side note: als ie weg was geweest omdat ik bang was dat we teveel op elkaars lip zaten), ontvlamde ik. ‘Slaap is zó schaars en dan word ik *#^%&# wakker door jou. Er is maar één manspersoon in huis die mij wakker mag maken en dat ben jij níet.’ En als ik manlief ’s ochtends plots kwijt was omdat hij op z’n gemak aan het poepen bleek, zweeg ik weer. Knarsetandend dat hij niet de skills ontwikkeld had dat uit te stellen tot een moment dat aappie in bed zou liggen.
Door het hele niet-slapen en vele ziek-zijn van Abel verkeerde ik in een continue verongelijkte staat, omdat ik maar zo amper toe kwam aan mijn eigen basale behoeftes (zoals poepen wanneer ik moet). De coach waar ik in oktober heen toog om over alle tumult te praten, beaamde – toen ik als een huilend hoopje tegenover haar zat – “het is ook heel veel. En allemaal zo wankel. Je geluk is nog zo sterk afhankelijk van Abel, wat heel logisch is gezien de omstandigheden, maar ik gun je zo wat meer… ‘oef.. chill’, snap je wat ik bedoel?”
Terugkijkend op die heftige tiende maand realiseer ik me – nu de borstvoeding is afgebouwd, de tijd m’n wonden heeft geheeld en ik dus een paar lekkere rukken geslapen heb – jezus wat ben ik ver mijn grenzen over gegaan. Ik deed het. Ik had geen keus. Ik ging er overheen omdat er überhaupt geen grenzen meer waren. Toen ik wakker werd uit de narcose dacht ik dat mijn max qua pijn en vermoeidheid al bereikt was, maar dat zou achteraf pas de valse start van elf slapeloze maanden ploeteren zijn. En daarin bleek er bar weinig ruimte voor de man van mijn leven.
Maar waar ík weinig ruimte had, kreeg ik het van manlief. Hij liet me snauwen, met het vertrouwen dat het ooit weer zou verdwijnen. Hij liet me schreeuwen, met de rust om alles er te laten zijn. Hij liet me snikken, iedere keer dat het teveel was. En hij zocht me, als ik hem in alle consternatie niet gevonden kreeg.
Dit is een ode aan ons samen. Hoe onze liefde steeds weer overwon. De eindeloze discussies, het snauwen, het onbegrip, het elkaar niet kunnen vinden. Het bleek slechts tijdelijk. In maand tien, ofwel de hoogtijdagen van weinig slaap en veel ruzie, gingen we als gezin wandelen. Onze hoofden en harten luchten. Met Abel in de draagzak, wat voor mij een goede reden bleek mijn emoties enigszins te kanaliseren. En aldaar wist ik de vraag ‘wat wil jij?’ eruit te persen. En ontdekten we dat we allebei hetzelfde wensten. Minder ruzie. Meer verbondenheid.
Terwijl we verder liepen langs het water, kijk ik naar Abel’s vredig slapende snuit tegen manlief zijn borst. Ik adem de warme herfstlucht in. Aarzelend zoeken mijn vingers de zijne. Zijn hand knijpt zacht in de mijne. Ik kijk opzij en grijns. Hij kijkt me aan en knipoogt.
Oef. Chill.
Einde bericht.
Denk je nu ‘DIT was leuk, ik wil méér blogs lezen’… klik dan hier.
Zóóó herkenbaar dit!
Wat schrijf je mooi.