Dit is lezersepistel #3 over vrienden van de straat
Het resultaat van tien jaar wandelen met Huub door bos, park en straat: ik heb ‘straatvrienden’ gemaakt. Voorbijgangers die ik met enige regelmaat tegenkom en waar met de tijd door kleine gesprekjes een wat bijzondere band mee ontstaat. Zo heb ik mijn wandel-vriend: de fitte zeventiger die iedere dag met z’n rugzakje om naar een andere bakker wandelt en Huub heel fanatiek koekjes toestopt (als ie ons huis voorbijloopt en mij niet ziet, gooit ie de koekjes door de brievenbus, de scheet).
Ik heb mijn bieb-vriend: de statige tachtiger die ik bij de koffiecorner van de bieb leerde kennen en sindsdien ook wel eens loop-mediterend in de bossen tegenkom en we dan diepgaande gesprekken voeren over haast en rust. (Ik schreef al eens eerder over beide heren deze blog).
En ik heb mijn Ergon-vriend: een jonge gast die vaak blaadjes blies in mijn oude buurt en ook zijn liefdesleven nieuw leven in bleek te willen blazen. Hij vroeg me destijds met hoopvolle ogen of ik ‘nog leuke vrouwen kende want hij wilde zo graag een vriendin’. Een hele tijd later zou ik hem in onze nieuwe buurt weer tegenkomen en nadat we de ‘hee!? heeeee!’ van herkenning hadden gehad, vertelde hij me met glimmende ogen dat ie een meisje had gevonden.
En er is nóg een straatvriend. Gekleed in een trainingsbroek en steevast smoezelig shirt rijdt hij rond op een scootmobiel. Zijn lange grijze wafelharen wapperen onder een zwarte cowboy hoed uit en sluiten naadloos aan op een grijsgroezelige baard.
Vergeleken met mijn andere straatvrienden is hij soms wat dwingend in zijn behoefte aan een gesprek waardoor ik laatst bij het oversteken van de Aalsterweg streng door hem naar het fietspad gedirigeerd werd en hij achter mij aan sjeeste om te kletsen en naar Abel te kijken. Het feit dat we met scootmobiel en mama-fiets het pad versperden en fietsers zuchtend de stoep op butsten leek hem niet te deren.
Afgelopen maandagochtend kuierde ik met Huub door het park. Het heilig halfuurtje ‘me-time’ op de dagen dat ik daarna volledig tot aap z’n beschikking sta. Al wandelend haalde ik mijn haren uit de knot. De luttele minuten op een dag dat er geen grijpgrage handjes in vastraken, draag ik ze graag los (maar even serieus, ik snap die kort-pittige kapsels steeds meer).
In de verte zie ik hem aankomen, mijn scootmobielcowboy-vriend. Ik probeer nog een uitweg te vinden – ik word soms ongemakkelijk van zijn binnensmonds gebrabbel gepaard gaand met een zwaar Italiaans accent waardoor ik alles wat hij zegt met een vertwijfelde glimlach en een vaag ‘ja ja’ beantwoord – maar hij sjeest alweer naar me toe.
‘Mooi zo, jouw haren, heel mooi’. Vandaag versta ik hem plots luid en duidelijk. Het meisje met de labradoodle dat ons net passeert kijkt bijzonder verbaasd. Het valt me nu pas op dat de lange snorharen in het midden van zijn bovenlip karton-kleurig zijn.
‘Bedankt’ stamel ik wat onbeholpen. Als hij stil blijft, ga ik maar verder.
‘Ik heb ze niet zo vaak meer los, zo met de kleine’ lach ik licht ongemakkelijk. (Waarom wil ik altijd alles uitleggen en probeer ik dit ietwat gekke gesprek te redden?)
‘Jouw man is maar een bofkont’.
‘Oke. Eh. Ik zal het hem zeggen?’
‘Doe maar niet, dadelijk doet ie ‘poefpoef’ als ik langs jullie huis kom. Is ie een maffioso.’
Ik mompel nog iets van ‘zal wel meevallen’ en ‘fijne dag’ en trek Huub toch wel grijnzend mee.
De dag erop wandel ik met Huub door de Stratumse bossen. Als er geen ‘en passant’ praatje met passanten in zit, voer ik graag gesprekken met mezelf in mijn hoofd. Op een smal bospad, behoorlijk ver verdwaald van de parkeerplaats, staat een stelletje tegen elkaar aan geplakt (zónder hond, ik wantrouwde mensen zonder hond in het bos eerst altijd wat, maar sinds Corona is daar geen beginnen meer aan omdat iedere niet-viervoeter-bezittende de bossen herontdekt heeft).
Als ze mij aan horen komen, stappen ze betrapt van elkaar weg. De ongemakkelijkheid waait mijn kant op. Zijn ze verliefd? Vreemd aan het gaan? (de vreemdgangers onder ons zullen het overigens niet makkelijk hebben gehad in quaraintaine-tijden, misschien zijn stiekeme ontmoetingen diep in de bossen dan wel je ding) Of is de een de ander aan het dumpen? De jongen lijkt wat waterige ogen te hebben en wrijft er haastig doorheen.
Hier is een priet-praatje overduidelijk niet gewenst. Ik wend mijn blik discreet af en stap ze al ‘hallo’ mompelend voorbij met een ratelend hoofd vol vragen.
Huub blijft dralen bij ze in de buurt waardoor ik gelegitimeerd nog eens om kan kijken. Het meisje heeft prachtig lang haar zie ik nu.
Ik fluit naar Huub en roep in gedachten ‘als ie je dumpt weet ik nog wel iemand die van lange haren houdt’.
Einde bericht.
Denk je ‘Dit was leuk, ik wil méér blogs lezen’… klik dan hier.
Heerlijk verhaal !
♥ geweldig geschreven weer Sas